Zowel taakstraffen als gevangenisstraffen in Valkenburgse zedenzaak
De rechtbank Limburg heeft vandaag uitspraak gedaan in de eerste 12 zaken in de zogenoemde Valkenburgse zedenzaak. De 12 verdachten werden verdacht van het plegen van ontucht met een 16-jarige prostituee. Het Openbaar Ministerie eiste in al deze zaken gevangenisstraffen, variërend van 5 tot 12 maanden. De rechtbank heeft anders geoordeeld en heeft tien klanten veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf met daaraan gekoppeld 1 dag gevangenisstraf. Twee verdachten zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft geoordeeld dat alle verdachten seksuele handdelingen hebben verricht met een minderjarige prostituee. De verdachten hebben daarmee de lichamelijke integriteit van het minderjarige meisje ernstig geschonden. Bovendien is haar hierdoor psychische schade toegebracht. De verdachten hebben hierdoor bijgedragen aan het in stand houden van jeugdprostitutie.
Beroep op ‘afwezigheid van alle schuld’ afgewezen
Het verweer van de advocaten dat de verdachten geen straf zouden moeten krijgen omdat zij niet wisten dat het meisje minderjarig was, wordt niet door de rechtbank overgenomen. De rechtbank vindt dat de mannen onvoldoende deugdelijk onderzoek hebben gedaan naar de leeftijd van het meisje. Alle verdachten zijn daarom strafbaar.
Strafmaat
Voor jeugdprostitutie is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf het uitgangspunt. De rechtbank vindt dat uit de strafdossiers niet kan worden afgeleid dat deze verdachten bewust op zoek waren naar een seksafspraak met een meisje dat jonger was dan 18 jaar. Zij reageerden op een advertentie op een website waar bij het profiel van het meisje de leeftijd van 18 jaar stond vermeld. Volgens de verklaringen van verdachten hebben zij er niet aan getwijfeld dat zij inderdaad 18 jaar was. Toch hadden de mannen dit moeten controleren. Dat hebben zij niet gedaan. Zo zijn zij in werkelijkheid terechtgekomen bij een prostituee die minderjarig was en daarvoor dragen zij verantwoordelijkheid. Zonder ook maar iets af te doen aan de ernst van het strafbare feit en de gevolgen voor het slachtoffer, is het verwijt dat deze verdachten kan worden gemaakt minder groot dan in het geval dat iemand welbewust op zoek is gegaan naar een minderjarige of wist dat zij minderjarig was.
Gelet op deze omstandigheden vindt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een te zware straf. De rechtbank is van oordeel dat een taakstraf, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf, het meest passend is. Dit is wettelijk gezien echter niet meer mogelijk. Daarom zal de rechtbank kiezen voor een in haar ogen minder bevredigende oplossing, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van één dag in combinatie met een taakstraf.
Dit levert de volgende straffen op:
Parketnummers 866089-15, 866109-15, 866090-15, 866169-15, 866076-15, 866079-15, 866165-15 en 866092-15: een taakstraf van 180 uren en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag.
Parketnummer 866087-15: een taakstraf van 120 uren en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag.
Parketnummer 866105-15: een taakstraf van 240 uren en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 dag
Voor twee verdachten vindt de rechtbank een gevangenisstraf wel op zijn plaats, gelet op de maatschappelijke activiteiten van deze verdachten. Juist van deze personen mag een grotere verantwoordelijkheid worden verwacht bij het controleren van de juiste leeftijd van het meisje en de inschatting van eventuele misstanden.
De rechtbank legt aan verdachte met parketnummer 866122-15 een gevangenisstraf op van 5 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. ECLI:NL:RBLIM:2015:6234
Verdachte met parketnummer 866080-15, die werkzaam was in de jeugdzorg, krijgt een gevangenisstraf van 6 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, in deze zaak geen beroepsverbod opgelegd omdat verdachte het feit niet in zijn beroep heeft begaan. Omdat verdachte geen ambt bekleedde toen hij het delict pleegde zal de rechtbank evenmin overgaan tot ontzetting van het bekleden van een ambt, zoals de officier van justitie had geëist. ECLI:NL:RBLIM:2015:6240
Vordering benadeelde partij
In de zaak met parketnummer 866080-15 heeft de rechtbank het bedrag dat verdachte als vergoeding voor immateriële schade aan het meisje moet betalen bij wijze van voorschot vastgesteld op € 1.000,-. De benadeelde partij wordt niet-ontvankelijk verklaard in de rest van haar vordering.
In de overige zaken verklaart de rechtbank de benadeelde partij niet–ontvankelijk in haar vordering. Deze vordering kan alsnog bij de civiele rechter worden ingediend, waar uitgebreider op de vordering kan worden ingegaan dan binnen het strafproces mogelijk is.
(bron: rechtspraak.nl)